#8: Maxime Verhagen

Transcriptie: Maxime Verhagen

Welkom bij de podcast Leaders in Wonen. Ik ben Amy en ik ga in gesprek met de leiders in de woningmarkt. Waarom? Omdat wonen iedereen raakt. Veel thema’s in de woningmarkt vragen om een oplossing, daarom ga ik op zoek naar de antwoorden van de leiders. Bovendien wil ik deze mensen leren kennen. Wie zijn het eigenlijk en wat drijft ze? Deze podcast wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners NHGCalcasa en Hyarchis.

Amy Reijgersberg: Vandaag ga ik in gesprek met Maxime Verhagen, voorzitter van Bouwend Nederland. Voordat ik met mijn gast in gesprek ga introduceer ik hem graag. Maxime is geboren in Maastricht en studeerde Contemporaine geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Maxime begon zijn carrière in 1986 als gemeenteraadslid in de gemeente Oegstgeest. Vervolgens werd hij lid van het Europees Parlement alvorens in 1994 lid te worden van de Tweede Kamer. Hij was onder andere fractievoorzitter, minister van Buitenlandse Zaken en minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van 2010 tot 2012 vicepremier. In 2013 verliet hij de politiek en werd hij voorzitter van Bouwend Nederland. Maxime heeft de onderscheiding ontvangen van Grootofficier in de Orde van Bernardo O’Higgins en is Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Maxime is 64 jaar en woont met zijn vrouw in Oegstgeest. Hij heeft drie kinderen, twee kleinkinderen en houdt van skiën, reizen en lezen. Welkom, leuk dat je vandaag met Leaders in Wonen wil gaan, Maxime!

Maxime Verhagen: Graag gedaan.

Amy Reijgersberg: Ik zou willen beginnen met de vraag: Je bent nu sinds 2013 werkzaam bij Bouwend Nederland, zou je iets kunnen vertellen over de afgelopen periode?

Maxime Verhagen: Die afgelopen acht jaar zijn om te beginnen voorbijgevlogen. Dat is ook wel het leuke van die sector; het is niet alleen een hele mooie sector waar van alles gebeurt waarbij je echt iets maakt, waar je enorm veel mensen ziet die ook gewoon trots zijn op wat ze presteren maar er zijn natuurlijk ook enorm veel uitdagingen geweest en veel veranderingen geweest in die afgelopen acht jaar. Toen ik aantrad zaten we middenin de economische crisis, althans voor de bouw was die nog steeds heel heftig gaande. Bouwen is natuurlijk ook een sector geweest die het meest getroffen is geweest door de economische crisis; als je dat vergelijkt met anderen is die het hardst onderuitgegaan. Er zijn ook duizenden mensen op straat komen te staan, duizenden bedrijven zijn failliet gegaan. 130.000-140.000 mensen zijn vertrokken uit de bouw. Dus het was zeker in die beginperiode enorm heftig en ik kwam ook aan in een tijd dat er zich heel veel leden afvroegen “Wat heb ik eigenlijk aan Bouwend Nederland? We zitten hier nu al jarenlang in crisis en het gaat alleen maar slechter en slechter en er gebeurt niks. Niemand helpt ons, niemand doet iets voor ons. Banken zijn geholpen, wij niet. Waarom zou ik nog lid zijn van zo’n club?” In het begin dacht ik “Ik word voorzitter van een branchevereniging en dan ga ik lobbyen in Den Haag.” Maar ik was in het begin ook vooral bezig met luisteren naar de persoonlijke verhalen van die eigenaren van bedrijven, van mensen die werkzaam waren in die sector. Ik merkte toen ook dat heel Bouwend Nederland op schot moest veranderen. Het was enorm top-down georganiseerd. In het kantoor van Zoetermeer verzonnen we wel wat goed was voor de bouw terwijl de mensen veel meer behoefte hadden om te horen of om te zien waar ze zelf mee zaten en om daar een resultaat van te zien. Dus in het eerste jaar ben ik alleen maar veel meer bij bedrijven langsgegaan en heb alleen maar geluisterd en opgesnoven “Wat willen jullie voor een vereniging hebben?” en toen heb ik eigenlijk die hele vereniging veranderd. Veel meer bottom-up in plaats van top-down, lobby voor die onderwerpen waar behoefte aan was vanuit de basis, vanuit de leden zelf. Dat er ook bij COO-onderhandelingen veel meer structuur kwam waarbij er input kwam vanuit de leden. De belangenbehartiging niet alleen maar ook met de brancheontwikkeling van “Welke brancheontwikkelingsideeën hebben jullie? Waarin zouden we moeten investeren? Wat voor type organisatie wil je dan krijgen?” Dus het eerste jaar ging daar eigenlijk vooral in op en aansluitend ben ik natuurlijk ook gaan lobbyen in het Haagse om te kijken of er toch niet meer steun voor die sector kon komen. Toen richtte zich dat vooral op zorgen dat er weer gebouwd wordt: hoe maak je bouwen aantrekkelijk in Nederland? Maar ook: hoe zorg je dat er weer werk komt? Toen hebben we dus ook twee jaar lang een laag BTW-tarief voor verduurzaming gehad. Met name MKB-bedrijven hebben daar enorm veel profijt van gehad, talloze bedrijven hebben toen daardoor werk gekregen dat ze anders niet zouden hebben gekregen. Dat heeft echt duizenden arbeidsplaatsen gescheeld. Daarna zijn we natuurlijk veel meer gaan kijken van “Jongens, hoe gaan we om met de verduurzamingsopgave? Wat hebben we daarvoor nodig aan brancheontwikkeling? Welke instrumenten moeten de bedrijven daarvoor hebben?” Dus dan zit je weer meer op die brancheontwikkeling te kijken maar ook tegelijkertijd te zorgen dat bij de plannen die de regering gaat ontwikkelen wat betreft de verduurzaming er zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met onze mensen. Bijvoorbeeld isolatie, dat was in het begin een thema dat helemaal niet leefde. Iedereen had het over duurzaam opwekken zoals zonnepanelen etc. Maar alles wat je bespaart hoef je ook niet op te wekken. Dus het hele isolatieonderwerp, daar hebben we behoorlijk aan moeten trekken zodat het ook in een klimaatakkoord voldoende aandacht kreeg. Maar daarna ook weer met de bouwagenda, dus ook de samenwerking vanuit de ministeries van Binnenlandse Zaken infrastructuur, Economische Zaken en Bouwend Nederland hebben we heel veel aandacht gericht op die maatschappelijke uitdaging, die maatschappelijke problemen van klimaatverandering, energietransitie, schaarste aan grondstoffen en hoe we daarmee zouden omgaan. Het laatste jaar hebben we weer onze handen vol gehad met corona, om ervoor te zorgen dat we konden doorwerken. In het begin kwam de aankondiging “Er komt een lockdown en iedere bijeenkomst van meer dan drie mensen is verboden”, toen hebben we vooral zitten lobbyen dat we door konden werken, dat een bouwplaats niet gezien werd als een samenkomst van meer dan drie mensen. Op iedere bouwplaats heb je meer dan drie mensen. Toen moesten we ervoor zorgen dat we samen met de vakbonden en andere spelers in de sector en het RIVM een protocol maakten hoe we gingen werken. Bij iedere persconferentie moest je weer lobbyen, bijvoorbeeld bij een avondklok. Bouwvakkers komen van heen en her, dus die rijden ook veel vroeger dan de avondklok zou stoppen. In de infra werk je ook vaak ‘s nachts, dus moest er geregeld worden dat we een vrijstelling zouden krijgen. Dat soort zaken. Dus het is variërend van “Hoe ga ik om met de vereniging zelf?” tot en met onderwerpen als deze. Dus het is heel afwisselend geweest maar eigenlijk geen enkele dag vervelend. Het is een hele mooie sector en een hele leuke sector om voor te werken. Ik ga eigenlijk iedere dag– niet fluitend naar mijn werk, ik werk thuis maar ik doe mijn werk iedere dag met plezier.

Amy Reijgersberg: Je hebt natuurlijk veel ervaring die je hebt meegenomen vanuit de politiek. Hoe krijg je mensen mee, de politiek in dit geval en je leden?

Maxime Verhagen: Het klinkt simpel, maar het is niet altijd simpel. Eigenlijk krijg je mensen mee door goed naar hen te luisteren. Als je weet wat de andere wil kun je ook bereiken wat je zelf wil. Dat is in het gewone leven niet anders dan in de politiek. Ik begon in de voorbeelden van succesvolle lobby van het punt van het laag BTW-tarief van verduurzaming, bijvoorbeeld. Geen enkele sector behalve die banken in het begin werd in de crisis ondersteund. Dan zit je toch te kijken van “Wat hebben ze nodig?” Ik wist dat de PvdA en de VVD, die samen de regering vormden, geen meerderheid hadden in de Eerste Kamer. Dus ze hadden in ieder geval een andere partij nodig. CDA was niet relevant voor zo’n begroting want die weigerden om daaraan steun te geven. Ze zaten echt in de oppositie. Maar een partij als D66 was constructiever en die zat op dat moment ook te kijken van “Welke onderdelen gaan we steunen en wat willen we daarvoor terug?” Dus toen ben ik met Pechtold gaan praten van “Wat heb jij nodig? Waar ga jij je steun aan geven?” Toen zei hij “Het belangrijkste in deze crisis is werkgelegenheid. Dus wat de meeste banen oplevert, dat steun ik.” Economisch instituut voor de bouw kon aantonen dat met een laag BTW-tarief er minimaal 3.000 en waarschijnlijk 5.000 banen gered konden worden. Dus dat kon ik hem ook aantonen door een onafhankelijk instituut. Voor hem was dus werkgelegenheid belangrijk en niet zozeer om de bouw te steunen maar om iets te steunen waar werkgelegenheid uit voortvloeide. Dit kon ik één op één en zwart op wit aantonen, dat dat het geval was. Dus ik kon hem aanbieden wat hij wilde hebben om mij mijn zin te geven. Zo werkt het eigenlijk bij al die dingen. Bij een vereniging ook, waarom zou iemand lid zijn van Bouwend Nederland? Als ze er zelf profijt van hebben. Op het moment dat wij nu als brancheorganisatie ervoor kunnen zorgen dat gedurende corona, terwijl tal van sectoren gesloten zijn of niet mogen doorwerken, als ik kan bewerkstelligen dat wij wel kunnen doorwerken heeft het nut om lid te zijn van een organisatie als Bouwend Nederland. Tegelijkertijd weten ze ook dat als ik onvoldoende hoeveelheden leden vertegenwoordig ik geen gesprekspartner ben. Vanuit de overheid weten ze weer wel, op het moment dat ze met ons afspraken maken, dat we er ook voor kunnen zorgen dat zo’n protocol en de manier van werken dusdanig plaatsvindt, dat we geen gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Noch voor de werknemers, noch voor de samenleving. Dus je moet altijd kijken van “Waar zit er iets in voor de ander?”, want anders krijg jij nooit je zin. Dus hoe overtuig je mensen, hoe krijg je mensen mee? Door vooral naar hen te luisteren, wat heeft de ander nodig?

Amy Reijgersberg: Hoe staat het er nu voor met de Nederlandse bouwsector?

Maxime Verhagen: Het is natuurlijk een prachtige sector om voor te werken, want je kunt met allerlei mooie projecten iedere dag ervoor zorgen dat ons land weer een beetje mooier wordt of beter bereikbaar wordt of meer toekomstbestendig wordt. Dus het is op zich een hele mooie sector. Tegelijkertijd zijn ook de vooruitzichten heel positief, want als het coronavirus achter ons ligt of meer wordt teruggedrongen en de maatregelen worden afgebouwd, als de economie zich wat gaat herstellen, dan zal natuurlijk ook de bouw weer een enorme impuls gaan krijgen. Want de vraag is enorm; het aantal woningen, werken op het punt van infrastructuur, de verduurzamingsopgave. Dus als je kijkt naar de vraag, die is gigantisch. Tegelijkertijd is het leuke dat we nu allemaal zitten te zeggen “We moeten ons na de crisis uit de crisis investeren. We moeten ervoor zorgen dat we een impuls geven aan de economie zodat de economie zich nog sneller gaat herstellen.” Door nu verder te investeren in bouw en de infrasector kunnen we ons land weer versneld uit de crisis halen. Want iedere euro die je in de bouw en infra stopt levert drie euro op. Dus je produceert niet alleen werkgelegenheid waar een enorme behoefte aan is in crisistijd, maar tegelijkertijd zorg je ook voor extra economische groei. De verwachtingen, de onderliggende vraag is enorm. Als je kijkt naar wat er alleen al is aan de nieuwbouwopgave en tegelijkertijd wat er op basis is van het klimaatakkoord, op basis van het verdrag van Parijs en aan verduurzamingsmaatregelen, dan is de verwachting dat we alleen al in de periode 2022-2024 zo’n 5% per jaar gaan groeien. Als je dan bedenkt dat de bijdrage Nederlandse economie van de bouw zo’n 9% is, dus bijna 10% van de totale economie komt uit de bouw en infra, met 5% groei krijg je natuurlijk ook een enorme impuls voor de economie. We hebben tegelijkertijd ook veel mensen nodig om die opgave te kunnen doen, zo’n 30.000 nieuwe arbeidskrachten zou je nodig hebben. Je krijgt eigenlijk een enorm dubbel profijt van iedere euro die je in de bouw investeert. Tegelijkertijd gaan al die timmerlieden, uitvoerders, dronepiloten, calculatoren – want het is ook een hele diverse sector – werken aan allerlei grote maatschappelijke opgaven. Maatschappelijke vraagstukken waar we nu voor aan de lat staan. Ik noemde al woningtekort. Op dit moment zijn er al zo’n 330.000 woningen te kort. Dat gaat nog niet uit van wat we nog meer nodig hebben. Als je de demografische ontwikkelingen ziet, die groei van de bevolking in de komende tien jaar, dan hebben we een miljoen extra huizen nodig in de komende tien jaar. Dus we moeten sneller gaan bouwen, we moeten slimmer gaan bouwen. We moeten ook enorm gaan innoveren om dat mogelijk te maken. Als je kijkt naar de energietransitie die natuurlijk verbonden is aan de klimaatverandering en de klimaatadaptatie, dan moeten we bijna de helft minder broeikasgassen uitstoten in 2030 in vergelijking met 1990. In 2050 moeten we vrijwel helemaal geen uitstoot meer hebben. We moeten bestand zijn tegen periodes van neerslag en droogte, dus met klimaat-adaptieve maatregelen. Dat vraagt ook enorme investeringen. Niet alleen zul je de energie duurzaam moeten opwekken maar je moet ook de hele energie-infrastructuur daaraan aanpassen want op dit moment zie je al dat het stroomnet het op hoogtijdagen niet meer aankan. We hebben tegenwoordig prachtige zonneweides, die stroom wordt niet geleverd op die hoogtijdagen omdat het net het op dit moment niet aankan. Dus dat vraagt ook weer enorm veel aanpassing en dus werk. Dan zie je ook nog eens van de gewone infrastructuur dat er een enorme vervanging- en renovatieopgave komt de komende periode. Niet alleen voor wegen maar ook voor bruggen en voor sluizen en voor het spoor. Als je alleen al bedenkt dat het merendeel van onze bruggen in de jaren 1960-1970 gebouwd zijn, die zijn aan het eind van hun levenstermijn. Dus tienduizenden bruggen en viaducten en sluizen zullen vervangen moeten worden of gerenoveerd moeten worden. Doordat er veel intensiever verkeer is dan vroeger en omdat de vrachtwagens veel zwaarder zijn dan vroeger zie je ook dat het onderhoud veel intensiever is dan we oorspronkelijk dachten. Bruggen en viaducten zijn ook eerder aan renovatie of vervanging toe dan we gedacht hadden. Dus je krijgt enorm veel werk, als je echt een baan wil hebben met toekomstzekerheid moet je in de bouw- of infrasector zitten. We zijn ook met allerlei instroomcampagnes bezig. Niet alleen voor HAVO en VMBO maar ook voor MBO, HBO en WO-studenten, voor zijinstromers. We hebben ook allerlei projecten samen met UWV voor zijinstromers, van bank naar bouw. Je weet dat er in de banksector tal van banen zullen verdwijnen in de komende tijd en tegelijkertijd hebben wij mensen nodig. Ik hoorde laatst ook weer van een accountmanager die zich liet omscholen, die gaat binnenkort als koper begeleider voor nieuwbouwwoningen aan de slag. Maar ook een kok die nu in de corona-tijd niks te doen had en stukadoor is geworden. Dus je ziet ook veel meer zijinstromers komen dan we vroeger zagen. Dat is eigenlijk alleen maar leuk, want je krijgt daardoor ook een frissere kijk vanuit buiten op je eigen sector.

Amy Reijgersberg: Een enorme opgave, begrijp ik hieruit. Wat zijn nu echt de knelpunten?

Maxime Verhagen: Het allergrootste knelpunt is stikstof. Daar heb ik echt grijze haren van gekregen, het bezorgt me ook wel slapeloze nachten in de zin dat ik denk “Hoe komen we hieruit?” Op zich is het inhoudelijk niet zo moeilijk om dat stikstofprobleem op te lossen, maar je ziet dus dat de politiek daar twee jaar lang eigenlijk bijna niks aan gedaan heeft omdat we steeds zochten naar een politiek haalbare oplossing, in plaats van dat je naar een inhoudelijke oplossing gaat kijken. De tegenstellingen waren zo groot in het politieke spectrum zodat er eigenlijk geen fatsoenlijke oplossing is gekomen. Er zijn heel veel grote woningbouwprojecten, maar bijna alle infraprojecten zitten op slot. Dat duurt nu dus al twee jaar, omdat je voor iedere activiteit die stikstof uitstoot niet alleen een bouwvergunning moet krijgen maar ook een natuurvergunning. Ondanks het feit dat de bouw als zodanig bijna niks uitstoot – 0,6% van de totale stikstofuitstoot komt door het bouwen met materiaal zoals een vrachtwagen, shovel, bulldozer – kreeg je geen vergunning omdat je wel een vergunning nodig hebt. Als je blijft autorijden heb je daar niet iedere keer een nieuwe vergunning voor nodig. Als je blijft boeren heb je ook niet iedere keer die vergunning nodig. Die vergunning heb je gekregen, dus dat blijft doorgaan. Het heeft dus enorm lang geduurd, wat dat betreft heb ik een heel onorthodox middel zijnde een demonstratie op het Malieveld gehad. Dat zie je niet zo snel bij een brancheorganisatie, dat de bouw daar staat te demonstreren als een volleerde vakbondsstrijder te hooplopen tegen het kabinet. Maar dat was wel nodig om toch ook wel die awareness te krijgen. Het heeft desniettemin heel lang geduurd. We hebben nu eindelijk vorige maand, begin maart van dit jaar, de stikstofwet gekregen in de Eerste Kamer. Die is nu aanvaard. Daarmee is een stap gezet. De aanlegfase, dus het bouwproces zelf, zou dan daarmee vlot getrokken kunnen worden. Nog niet de gebruiksfase, voor infrastructuur lost het niks op want er rijden nog steeds auto’s en vrachtwagen die ook stikstof uitstoten. Dus dan krijg je nog steeds geen vergunning. Zoals laatst ook weer, waaruit een nieuwe uitspraak van de Raad van State is gebleken. Een huis, in principe, als je niet te veel bewoners en auto’s hebt en niet te veel honden, dan moet je er een eind komen. En als je energie-neutraal bouwt is het helemaal goed. We hebben ook afspraken gemaakt dat we in tien jaar tijd de stikstofuitstoot van het bouwmaterieel terug gaan brengen met 60%. Maar zelfs die wet moet nog vertaald worden in allerlei maatregelen van bestuur voordat het echt daadwerkelijk in werking kan treden. Dus we zijn er nu nog niet.

Amy Reijgersberg: Hoe lang gaat zoiets dan nog duren?

Maxime Verhagen: Het ligt eraan hoe snel ze zijn en hoe snel ze het allemaal behandelen en of er weer een voorrangsprocedure is, zoals dat dan heet. Dus als het snel gaat zou je dat eigenlijk binnen een paar maanden moeten geregeld hebben. Maar voor grote woningbouw en zeker voor infra is het nog steeds niet voldoende wat er dus voor afgesproken is. Maar dat slot op de infrastructuur en de woningbouwprojecten, dat moet ervan af. We moeten nu 60% van onze stikstofuitstoot reduceren in de komende tien jaar, maar dan heb je het probleem niet opgelost. Dan krijg je nog steeds geen vergunning. Zelfs als we niets meer uitstoten, want dan heb je nog steeds de landbouwindustrie, het transport dat nog steeds stikstof uitstoot. Dus dan zeggen we “Gelijke monniken, gelijke kappen. Dan moet je dus allemaal inspanningen leveren om die stikstofuitstoot te verminderen.” Dat is dus geen strijd tussen bouw en landbouw, maar we moeten allemaal reduceren. Alle vervuilers zullen moeten gaan reduceren. Maak dan ook gebruik van de ideeën die in de sectoren zelf leven om ervoor te zorgen dat die uitstoot naar beneden gaat en dan moet de overheid dat dus ook faciliteren. Ik ben zelf ook wel bezig om te kijken wat dat dan zou inhouden, van “Hoe kun je komen tot stikstofuitstoot-reductie en natuurherstel?” Wij komen dus ook met ideeën voor een volgend kabinet. Maar uiteindelijk zal de politiek wel een besluit moeten nemen en dat zal snel moeten komen want anders lopen we gewoon vast in dit land, letterlijk en figuurlijk.

Amy Reijgersberg: Zijn er nog andere knelpunten of uitdagingen in de sector?

Maxime Verhagen: Er zijn zeker uitdagingen. Als je zegt “Een miljoen huizen in de komende tien jaar”, dat zijn 100.000 huizen per jaar die gebouwd moeten worden. Dat is heel ambitieus. Als je kijkt naar de afgelopen tien jaar, dan bouw je gemiddeld 55.000-60.000 woningen per jaar. Dat zal dus fors omhoog moeten; 40% meer. Dus met het huidige tempo gaan we die doelstelling absoluut niet halen. We zullen moeten kijken van “Hoe kunnen we dit realiseren?” Want je kan moeilijk tegen die miljoen huishoudens die erbij komen zeggen “Ga maar op straat zitten of onder de brug slapen.” Dat gaat dus niet werken. Je moet het oplossen en dat gaat op de huidige manier niet. Er zijn een aantal stappen die je echt moet zetten. We hebben met 34 partijen onder leiding van Aedes, de koepelorganisatie van de woningbouwcorporaties, een actieagenda Wonen gepresenteerd. Daarmee geven we aan “Hoe kunnen we dat niet alleen realiseren maar hoe zorgen we er ook voor dat het betaalbaar is?” Want in de grote steden, en dan heb ik het niet over Amsterdam want dat is helemaal onbetaalbaar, maar ook als je kijkt naar Utrecht, Rotterdam, Den Haag, Groningen en alle grote steden, dan zie je dat het bijna niet mogelijk is om een betaalbare woning te krijgen. Dus de middeninkomens komen nergens meer aan de bak. Het mooie van Nederland was juist dat alle sociale lagen samen in een stad wonen, daardoor hou je ook sociale rust en sociale cohesie. Want wij hebben geen banlieues en we hebben niet de relletjes die je in Parijs zag en in Brussel waar je no-go-area’s hebt. Daarmee moet je er dus voor zorgen dat juist ook iemand met een inkomen van 40.000 €, die geen sociale woning krijgt een hypotheek van 200.000-250.000 € kan krijgen. Daar is gewoon geen huis voor te krijgen in die steden. Die hele groep jaag je dus de stad uit. Het kan toch niet zijn dat een stad nu alleen maar voor degenen is die in aanmerking komen voor een sociale woning of voor the happy few die het zich kunnen permitteren om een dure woning te kopen of een vrije sector huur van 1.200 tot 2.000-2.500 €. Dat is gewoon niet goed. Dus je moet ook betaalbare woningen hebben. We hebben dus die actieagenda gepresenteerd. Daar moet je een heleboel dingen doen. De verhuurdersheffing zal afgeschaft moeten worden, dan kunnen woningbouwcorporaties ook weer meer woningen bouwen. Dan kunnen ze meer sociale woningen bouwen, op dit moment bouwen ze zo’n 14.000 woningen per jaar. Dat zal naar gemiddeld 25.000 woningen moeten gaan. Dus wil je dat halen, dan moet je aan het eind van de kabinetsperiode zo’n 30.000 woningen door corporaties laten bouwen. Daarnaast zal die verhuurdersheffing ook afgeschaft moeten worden als corporaties in staat willen zijn om de verduurzamingsopgave te doen. Er zijn 3-4 miljoen huizen, in totaal zijn er 7 miljoen gebouwen die nog verduurzaamd moeten worden, willen we de doelstellingen van Parijs halen. Maar dat zijn er 3-4 miljoen vanuit de corporaties. Dus die hebben daar ook geld voor nodig om dat te kunnen doen. Dat is dus één: verhuurdersheffing afschaffen. Twee: er zal veel meer plancapaciteit moeten komen, veel meer gepland moeten worden van waar ik bouw. Je ziet dat er nu eigenlijk minder plannen zijn dan dat er behoefte is aan woningen. Maar zelfs als je evenveel plannen hebt als er vraag is naar woningen, dan nog kan je het niet halen want in de praktijk valt zo’n 30% af. We bouwen veel binnen steden op dit moment omdat uiteindelijk toch de bezwaarmakers gehonoreerd worden of het zo lang duurt dat het begint met die ontwikkelaar die zegt “Bekijk het.” Je hebt hier bij je eigen gemeente een voormalig voetbalveld waar huizen gebouwd zijn of een voormalige sportvereniging die verplaatst is, daar zouden huizen gebouwd worden maar er waren bezwaarmakers. Dat heeft een paar jaar geduurd voordat uiteindelijk de Raad van State met bepaalde aanpassingen zei “Dat is het akkoord.” Tussen het plan om te gaan bouwen en de daadwerkelijke realisatie zit soms 5-7 jaar. Dus dan haken sommige mensen af. Of omdat het al door binnenstedelijk met sloop, met bevuilde grond, etc. extra duur is waardoor je de business case niet rond krijgt. Dus in de praktijk zul je 130% moeten plannen wil je 100% kunnen realiseren. Dan zal er absoluut ook buitenstedelijk gebouwd moeten worden. Als we zeggen – zoals we nu vaak zeggen – “Het kan alleen maar binnenstedelijk”, dan kunnen we nooit al die huizen bouwen. Los van het feit dat je ook binnenstedelijk veel meer groen zal moeten hebben en wateropvang, enzovoort. Dus het is niet zo van “We kunnen al die steden volplempen”, want daarmee ontstaan er weer andere problemen qua leefbaarheid en qua klimaat. Als we het woningtekort willen oplossen ontkomen we niet aan meer buitenstedelijk bouwen, ook in het groen.

Maxime Verhagen in gesprek met Amy Reijgersberg voor een podcast aflevering van Leaders in Wonen

Als ik kijk naar onze eigen sector als bouw – dan komen we op het laatste punt en ik kom dadelijk nog terug op wat moet kunnen om die plancapaciteit en al die plannen en vergunningen werkelijk los te trekken – willen we die miljoen huizen in de komende tijd bouwen, los van het feit dat we extra arbeidskrachten nodig hebben, zullen we ook veel meer prefab industrieel fabrieksmatig moeten gaan bouwen want anders hebben we nooit de mensen om dat allemaal te kunnen realiseren. Ook om de betaalbaarheid te kunnen doen. Dus je betaalbaarheid vraagt ook gewoon om meer prefab en meer industrieel bouwen. Om dat industrieel bouwen overigens mogelijk te maken zul je ook wel eenduidig moeten zijn in de vraag die je stelt. Ik zeg niet allemaal hetzelfde type woningen, maar je bouwbesluit moet leidend zijn aan welke eisen een huis moet gaan voldoen. Op het moment dat ik in iedere gemeente andere eisen ga stellen bovenop het bouwbesluit, dan kan ik ook weer niet industrieel bouwen, dus dan ga ik ook niet die massa maken. Op het moment dat de ene zegt “Het bouwbesluit zegt wel energie-neutraal maar ik wil dat jij hier energieleverend gaat bouwen”, dan gaat het niet werken. Zorg er dus voor dat je dezelfde basiseisen hebt en leg die in het bouwbesluit. Die mogen best ambitieus en hoog zijn, maar zorg ervoor dat het eenduidig is. Want dan weet je waaraan je moet voldoen, aan welke normen je moet voldoen. Wil je overigens betaalbaar wonen, je weet wel van bedrijven die tegenwoordig zo’n fabriek hebben, je kunt een woning van 165.000 € bouwen. Op het moment dat ik daar als gemeente nog eens twee ton opleg omdat de grond dan twee ton kost heb ik nog 365.000 €, daarmee los ik het probleem van betaalbare woningen niet op. Dus wil ik dat hebben, dan moet ik ook met mijn grondprijs iets doen. Het kan niet zo zijn dat ik zeg “Een woning mag maar 250.000 € kosten” en dan tegelijkertijd 200.000 € vragen voor de grond. Dat gaat niet werken. Tegelijkertijd zie ik ook wel het dilemma van veel gemeentes die zeggen “Ik zit met de WMO, ik zit met de jeugdzorg, ik krijg te weinig geld, ik kan het allemaal niet betalen. Ik moet wel de OZB en de grondprijs omhooggooien, anders krijg ik het brood niet rond.” Zorg er dus ook voor dat er voldoende budget is voor die gemeentes zodat zij sociale woningen en middenhuur en middenkoop ook mogelijk kunnen maken, anders gaat het ook niet vliegen. Ten slotte, wil je echt die 130% plancapaciteit bestemmingsplannen hebben waar je mag bouwen, dan zal er meer regie moeten komen vanuit de landelijke minister voor wonen en ruimtelijke ordening. Want je ziet dus nu dat die overheden – de decentrale beslissers, provincies en gemeentes – er vaak onderling niet uitkomen. Minister Ollongren had dus die woonagenda, 75.000 woningen per jaar. Maar de vereniging van de Nederlandse gemeente en IPO ondertekenden die zelfs niet in het begin. Dus we werden allemaal uitgenodigd, Bouwend Nederland tekende, NEPROM tekende, Aedes tekende, de vereniging van Nederlandse gemeenten en IPO tekenden niet. En je ziet dus nu vaak dat gemeentes zeggen “Ik wil hier bouwen maar mag het niet van de provincie.” Of andersom, de provincie zegt “Jullie moeten daar bouwen” en dan zegt de gemeente “Daar heb ik helemaal geen interesse in.” Mensen zijn ook niet probleemeigenaar van een landelijk probleem. De woningnood is een landelijk probleem. Het staat in de grondwet dat wonen een zorg is van de landelijke overheid. De landelijke overheid heeft die zorgplicht, maar gemeente X kan bouwen als zij het interessant vinden om meer inkomsten te hebben. Maar voor hun eigen bewoners… Plus diegenen die daarbuiten zitten die die woning willen hebben. Dus ik zeg “Stop met vingerwijzen, geef die minister werkelijk bevoegdheden.” Niet alleen maar de regie maar dat die ook kan afdwingen waar gebouwd moet worden. Ik wil best die decentrale overheden een kans geven maar als die er niet uitkomen moet die minister kunnen zeggen “Er wordt gebouwd, jullie halen die doelstelling van dit jaar niet? Ik heb nu 70.000 vergunningen, op 30.000 ga ik aanwijzen als minister en u doet het dan maar.” Want anders lossen we het niet op. Als we hier willen bouwen, provincie Zuid-Holland zegt nee. Schagen wil bouwen, provincie Noord-Holland zegt nee. Dan wordt er soms met veel vijven en zessen en met een woondeal de zaak weer wat losgetrokken maar dan zijn we weer twee jaar verder. Dus willen we het kunnen doen betekent het dat we zelf anders moeten bouwen, efficiënter en sneller. Maar het betekent ook dat er op punten van besluitvaardigheid, van plancapaciteit, van regie, ook buitenstedelijk wonen andere keuzes gemaakt moeten worden dan nu en schaf die verhuurdersheffing af in ruil voor meer woningen en voor verduurzaming van bestaand woningbezit.

Amy Reijgersberg: In hoeverre is deze boodschap geland?

Maxime Verhagen: Als je kijkt naar de verkiezingsprogramma’s is die boodschap wel degelijk geland. Bijna alle partijen hebben wel staan dat er een miljoen huizen moeten bijkomen, bijna iedereen praat weer over een minister voor volkshuisvestiging, al dan niet met ruimtelijke ordening erbij. De ene praat over een minister van wonen en een andere voor wonen. Het verschil van van en voor is als je een minister van bent, dan heb je een eigen ministerie. Als je een minister voor bent, dan huis je in een ander ministerie. Op het moment dat we dus nu weer een minister van wonen of van volkshuisvestiging zouden maken moet je dus weer een heel nieuw ministerie gaan optuigen met alle verhuizingen, etc. van ambtenaren die daarbij horen. Als je een minister voor maakt kun je hem gewoon houden op binnenlandse zaken. Maar je maakt wel een minister specifiek alleen verantwoordelijk voor die volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening zonder dat die zich moet bezighouden met de normale zaken van een minister van Binnenlandse Zaken, inclusief de Antillen. Maar je moet wel één aanspreekpunt hebben met ook de bevoegdheid en het gezag van een minister. Ik denk dat bijna alle politieke partijen die miljoen woningen in hun programma hebben staan. Dus daar hebben we aardig wat bereikt, denk ik. Om te beginnen, sinds minister Ollongren zit is er natuurlijk toch een hele andere mentaliteit ten aanzien van wonen en volkshuisvestiging gekomen dan bij haar voorganger. Blok heeft zich alleen maar met structuur beziggehouden, de corporaties mochten niks meer, er moest geld van afgepakt worden. En wonen “Nee, we hoeven helemaal geen huizen te bouwen want waar hebben we het over?” Ollongren heeft wonen weer op de agenda gezet. Niet alleen door die woonagenda maar ook heeft ze woondeals gesloten om woningbouw te versnellen in de steden Groningen, Eindhoven, zuidelijke Randstad, Utrecht, metropoolregio Amsterdam, Arnhem, Nijmegen. Ze heeft zich ook binnen het kabinet wel zo hard mogelijk gemaakt voor het aanpakken van die stikstof zodat we dus ook die laatste wet die begin maart aangenomen is dat we in ieder geval voor de aanlegfase die ruimte zouden krijgen. Ik denk dat 34 partijen die voor een belangrijk deel aan de lat hebben gestaan voor die actieagenda Wonen ook bereid zijn om samen met minister van/voor wonen en ruimtelijke ordening te gaan kijken “Hoe kunnen we die versnelling ook gaan realiseren?” Wat betreft woningbouw ben ik er wel gerust in dat een volgend kabinet echt wel stappen gaat zetten. Want die notie en dat besef zit erin. Ook die deal actieagenda Wonen is nu ook door zowel IPO, dus de provincies, als Vereniging van de Nederlandse Gemeenten getekend. Je ziet dat dat dus wel degelijk aansluiting heeft gevonden. Maar de boodschap die nog onvoldoende valt of landt is dat woningbouw en onderhoud en aanleg van wegen, van infrastructuur niet los van elkaar gezien kan worden. De infrastructuur, dan gaat het dus niet alleen om de aanleg van asfalt, maar het gaat dus ook over voldoende fietspaden, over voldoende OV-verbindingen, maar ook om glasvezel. Zeker nu, waarin je steeds meer thuiswerkt, de digitalisering, mensen structureel waarschijnlijk ook voor een deel blijven doen, via internet digitaal vergaderen, dan zal dus ook voor de aanleg voor glasvezel en je hele infrastructuur op dat punt het nodige moeten gebeuren. Plus wat ik natuurlijk al eerder zei, de energie-infrastructuur moet aangepast worden. Nogmaals, al die woningen moeten wel bereikbaar zijn en de mensen die daar gaan wonen gaan ook van A naar B. Dus dan kunnen we wel zeggen “Iedereen laat zijn auto staan na corona.” Ik paste wel eens op mijn kleinkinderen in Amsterdam, op vrijdag, dan zou je denken “Dan zal de weg wel leeg zijn.” Vergeet het maar. Rond Schiphol sta je nog steeds vast. Dat het huis ergens kan staan zonder dat er een weg is of zonder dat die wegen onderhouden hoeven te worden, forget it. Dus er zullen ook extra investeringen nodig zijn voor infrastructuur. Als we nu al bedenken, als we het hebben over infrastructuur, dat er nu al anderhalve miljard euro te kort is per jaar op onderhoud van wegen, dan heb ik het over sporen, wegen, bruggen en viaducten, dan heb ik het nog niet over het achterstallig onderhoud bij gemeentes. Je ziet dus nu dat ook heel veel gemeentes denken “We komen geld te kort op de WMO of op de jeugdzorg. En de wethouder die kost zijn kop als oma geen thuiszorg krijgt, dus laat ik er maar voor zorgen dat dat budget in orde is. Waar kan ik bezuinigen? Ik zal dat onderhoud op de weg nog een jaartje uitstellen.” Los even wat dat betekent voor de veiligheid is dat voor het behoud van de werkgelegenheid in die sector natuurlijk ook killing. Dat onderhoud kun je een jaar of twee jaar uitstellen, maar het zal uiteindelijk toch moeten gebeuren en het wordt alleen maar duurder. Dat in Amsterdam alle kaders instorten komt niet omdat ze altijd zo goed onderhouden zijn. Nee, dat is gewoon achterstallig onderhoud. Het kost nu meer dan wanneer je destijds gewoon goed onderhoud had verricht. Dus er zijn echt nog wel miljarden extra investeringen nodig op het punt van infrastructuur. Woningen zijn inmiddels politiek wel sexy, dus daar willen ze zich allemaal wel hard voor maken maar infrastructuur blijft een lastig verhaal. Daar keert de wal het schip letterlijk en figuurlijk. Eén ding is duidelijk, als die investeringen niet komen en er dus bedrijven ophouden te bestaan die infrastructurele werken kunnen verrichten, die mensen komen niet meer terug in de sector. Dan zijn we afhankelijk van buitenlandse bedrijven. Dus in plaats van dat we nu juist gebruik maken om ons uit de crisis te investeren, ook door investeringen in infrastructuur waarbij je werkgelegenheid kunt behouden, werkgelegenheid die je toch nodig hebt voor de komende jaren, als we dat niet doen gaan we juist die mensen verliezen en gaan we dan – als we echt een onderhoud moeten verrichten – naar het buitenland kijken om dat werk te kunnen verrichten. Dat is natuurlijk ook het paard achter de wagen spannen.

Amy Reijgersberg: Je hebt nog twee jaar bijgetekend bij Bouwend Nederland. Wanneer ben je tevreden als je straks afscheid neemt?

Maxime Verhagen: Om te beginnen zal die stikstofcrisis opgelost moeten zijn. Ik hoop lang voordat ik vertrek. Ik zou me toch schamen als dat niet opgelost is bij mijn vertrek. Althans, in ieder geval als er parketmaatregelen liggen wat er moet gaan gebeuren. We zullen niet van de ene op de andere dag zonder stikstofaanstoot zitten en met een prachtig gestelde natuur. Daar gaat wel wat tijd overheen. Maar wat er moet gebeuren moet afgesproken zijn, dat moet daar liggen. Het tweede dat ik zou willen is toch dat onze sector in staat is om door middel van innovatie en efficiency zo’n grote opgave zoals we hebben op het punt van woningbouw en op het punt van infrastructuur te kunnen verrichten. Niet alleen betaalbaar maar ook met een fatsoenlijke marge voor de bedrijven. Want we kunnen allemaal wel onder de kostprijs gaan werken, maar dat is ook niet duurzaam. Maar dat vraagt ook nog wel wat aan veranderingen, aan innovaties binnen onze eigen sector. Als laatste zou ik toch ook willen dat in ieder geval onze leden de instrumenten in handen hebben om te kunnen inspelen op die kansen en uitdagingen die we hebben in de komende periode. Want als we dat hebben kun je een bloeiend bedrijfsleven krijgen.

Amy Reijgersberg: Hoe krijgen ze dat?

Maxime Verhagen: We bestaan dus nu 125 jaar en in dat kader daarvan dachten we toen “We kunnen wel naar het verleden gaan kijken, maar het is veel leuker om naar de toekomst te kijken.” We hebben toen met de argumentenfabriek en allerlei onderzoeken gekeken van “Hoe zou de wereld er in 2030 kunnen uitzien en wat betekent dat dan voor de bouw- en infrasector?” Los van die uitdagingen waar we nu mee te maken hebben, de coronacrisis etc. hebben we natuurlijk de komende jaren met enorm veel veranderingen te maken op het gebied van technologie, op het gebied van verduurzaming, op het gebied van urbanisatie, ook op het gebied van schaarste aan grondstoffen. Wat betekent dat voor circulariteit, je gebruik van materiaal, etc.? Dus we hebben gekeken naar die veranderingen die er in de komende tien jaar zouden kunnen komen, want je kan het niet voorstellen, maar je kan wel bepaalde trends en ontwikkelingen zien, welke impact zou dat hebben op de bouw en onze sector? We hebben toen dus een aantal scenario’s ontwikkeld in een ‘Toekomstverkenning 2030: Nu bouwen aan Morgen’ en toen hebben we gekeken naar de ruimtelijke verspreiding van functies, wat dat zou kunnen betekenen. Gaan we alles in de Randstad constateren of gaan bepaalde functies juist verspreid worden? Dan krijg je twee tegengestelde mogelijkheden, maar wel een trend van: er gaat iets gebeuren met die spreiding van functies. Gaat dat de ene kant of de andere kant op? De energietransitie en de energie-infrastructuur, de toekomst van werk, waarde van bouwen, dat zijn toekomstbeelden en niet een beschrijving van hoe het er werkelijk zal uitzien. Maar het zijn mogelijke trends en prikkelende beschrijvingen van een mogelijke toekomstige werkelijkheid die kan verschillen. Hoe zou je daarop moeten inspelen? Dus we agenderen die uitdagingen, we agenderen de kansen en we stimuleren juist de leden om zich voor te bereiden op toekomstige ontwikkelingen. Dan gaan we daarover in gesprek met leden en stakeholders, we hebben een digitaal platform ontwikkeld om dat aan te vullen. Ik zou het op zich heel prettig vinden omdat het onze leden ook klaarmaakt voor wat er op ons gaat afkomen.

Amy Reijgersberg: Mooi! In wat voor soort omgeving ben je zelf opgegroeid?

Maxime Verhagen: Ik ben opgegroeid in Maastricht, een buitengewoon gezellige stad. Ik heb een leuke jeugd gehad. Het was ook een tijd van verandering. Ik woonde in een wijk in Sint-Pieter, tegen de landrijen aan. Sint-Pieter was ongetwijfeld vroeger een prachtige gemeente geweest voordat het bij Maastricht kwam. Het lag dus niet echt in het centrum maar binnen vijf minuten zat je in het boerenveld. Tegelijkertijd had je dan in het centrum – als je ontwikkelingen ziet waar de bouw haar steentje aan bijdraagt, wat een enorme impact heeft – bijvoorbeeld het Stokstraatkwartier wat nu één van de duurste winkelstraten in Nederland is. Prachtige zaken, hele luxe winkels, dat was gewoon een hoerenbuurt. Dat was echt volkomen verpauperd. In plaats van een echt achterstandsdeel is dat nu één van de sjiekste delen van de stad geworden. Het Vrijthof waar massa’s toeristen op de terrassen zitten, een prachtig plein, dat stond vol met auto’s. Daar is een parkeergarage onder gekomen in die tijd. Het was een hartstikke leuke stad maar het was niet te vergelijken met wat je nu ziet. Maar dan zie je dus wat voor een enorme impact de bouw en renovatie en andere inrichting heeft op een stad. Ik blijf het een hele mooie stad vinden. Ik heb een ongelooflijke leuke jeugd gehad in Maastricht. Ik blijf het nog steeds een hele mooie stad vinden waar ik met alle plezier naartoe ga. Maar in plaats van een semi-dorpskarakter is het allemaal wel heel stedelijk geworden; heel Nederland is een stad tegenwoordig.

Amy Reijgersberg: Welke normen en waarden heb je vanuit huis meegekregen?

Maxime Verhagen: Het was een redelijk traditioneel katholiek gezin waarbij toen ik eindexamen deed inmiddels het tweede Vaticaans concilie was geweest en ertoe geleid had dat de priesters inmiddels vertrokken waren van de school en meisjes werden toegelaten tot de scholen. Ik kreeg wel die normen en waarden mee vanuit huis, vanuit dat geloof van “Hoe ga je om met elkaar?” Maar toch ook dat je je wel inzet voor de samenleving. Mijn vader was een deel van zijn werkzame leven directeur bij een projectontwikkelingsbureau maar zat ook in de gemeenteraad, was actief bij de harmonie, bij de sportfonds voor sportstichting, noem het allemaal maar op. Ik heb dus ook meegekregen “Je zet je in voor de samenleving.” Je doet dus ook allerlei maatschappelijke zaken, je kijkt om je heen en je doet iets voor je samenleving. Je zorgt ervoor dat er een prettige samenleving is.

Amy Reijgersberg: Wat is de invloed van je opvoeding geweest op de keuzes die je hebt gemaakt?

Maxime Verhagen: Ik was de derde generatie politicus, dus daar heeft de opvoeding absoluut invloed op gehad. Bij ons werd er heel veel over politiek gesproken. Mijn vader werd op een gegeven moment ook wethoudersgedeputeerde geweest. Mijn grootvader was wethouder. Dus de interesse in politiek en daaraan mee vorm te geven op die manier heeft natuurlijk een enorme impact gehad. Dat ik geschiedenis ging studeren hing onder andere samen met het feit dat mijn grootvader een aantal jaren in een concentratiekamp heeft gezeten in de Tweede Wereldoorlog. Mijn vader zat ondergedoken in de oorlog en ik was toch gefascineerd door de gedachte van “Hoe kan het dat mensen elkaar dit aandoen?” Temeer omdat wij vlakbij Duitsland woonden. Er waren ook gewoon contacten met Duitsland, dus ik dacht “Hoe kan het dat mensen elkaar dit aandoen?” Dus ik ben geïnteresseerd geraakt, daarom heb ik ook contemporaine geschiedenis gestudeerd, hoe ontstaat zoiets? Hoe kan het? Wat doe je om dat te voorkomen? Ik ben ook een hartgrondige Europeaan, ik heb niet voor niets in het Europees parlement gezeten, omdat ik het van enorm belang vind om juist door middel van die samenwerking ervoor te zorgen dat je elkaar niet meer bestrijdt maar kijkt hoe je gezamenlijk problemen kunt oplossen in plaats van dat je denkt dat je een probleem moet oplossen door een ander de kop in te slaan. In die zin heeft die opvoeding en de plaats waar ik woonde wel degelijk een enorme invloed gehad op die keuzes die ik gemaakt heb. Het feit dat mijn vader ook projectontwikkelaar was geeft natuurlijk ook wel aan dat ik geïnteresseerd was in de bouwsector.

Amy Reijgersberg: Waar ben je het meest trots op tot nu toe in je loopbaan?

Maxime Verhagen: Als minister van Buitenlandse Zaken heb ik – weet ik 100% zeker – door mijn opstelling ervoor gezorgd dat Mladić en Karadžić uiteindelijk uitgeleverd werden en in de gevangenis kwamen. Dat zijn toch de twee grote oorlogsmisdadigers op de Balkan. Ik weet zeker, als ik toen niet als minister van Buitenlandse Zaken tegen de zin in van velen, inclusief bijna al mijn collega-ministers, mijn poot stijf gehouden had en een samenwerking met Servië geblokkeerd had waren ze nooit uitgeleverd geweest. Tegelijkertijd ook de toezegging dat als ze uitgeleverd zouden worden, dat ik voor de samenwerkingsovereenkomst zou zijn. Dus je moet dus ook weer wat geven in het vooruitzicht want anders krijg je het niet. Als minister van Economische Zaken het topsectorenbeleid, de samenwerking tussen het bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. De Triple Helix samenwerking, daar was de bouw niet bij uitgezonderd, maar die we nu in deze periode weer bij de woonagenda toegepast hebben voor de bouw. De samenwerking tussen technische universiteiten, de overheid en de drie ministeries die erbij betrokken zijn plus de bouwondernemers. Die samenwerking die toch een revitalisatie is van de overheidsbetrokkenheid bij het bedrijfsleven, wat toch een soort industriepolitiek werd, daar ben ik ook wel trots op, dat dat gebeurd is. En voor de bouw, ik denk toch dat Bouwend Nederland weer een organisatie is geworden van en voor de leden. Daar ben ik wel trots op. En dat we ook in deze tijd als één van de weinige sectoren door kunnen werken.

Amy Reijgersberg: Wat streef je na in het werk dat je doet?

Maxime Verhagen: Ik ben niet snel tevreden met wat ik zelf doe. Ik vind altijd dat je 110% moet leveren. Dus ik ben absoluut niet iemand van een zesje. In mijn studie, moet ik toegeven, was dat wel eens het geval. Maar in mijn werkzame leven ben ik altijd wel iemand geweest die er vol voor gaat. Anders moet je het niet doen. Als je iets doet en je wordt er goed voor betaald, moet je het ook goed doen, klaar.

Amy Reijgersberg: Zijn er specifieke personen of boeken die je geïnspireerd hebben?

Maxime Verhagen: Willy Brandt vind ik een ongelooflijk inspirerende man. Daar heb ik veel over gelezen. Ook al is het een sociaaldemocraat wat niet direct bij mijn politieke kleur zou passen maar het is enorm knap wat die man gedaan heeft. Iedereen geeft de eer van de Duitse hereniging aan Kohl en die heeft daar ook veel voor gedaan maar dat dat überhaupt kon ontstaan is dus door Willy Brandt gebeurd. Willy Brandt trad aan in de tijd van de Koude Oorlog; alles ten oosten van de muur werd gezien als vijandig en daar mocht je niks mee doen. Hij heeft gezegd “Willen wij ooit de geschiedenis kunnen vergeven en onszelf weer in de spiegel kunnen aankijken, dan zullen we toenadering moeten zoeken. Als we willen dat het daar verandert moeten we ook toenadering zoeken.” Dus ‘Wandel durch Annäherung‘, oftewel verandering door toenadering. Dat is zo knap want in een tijd dat hier de Koude Oorlog heerste – het woord zegt het al – en daar afwerend naar gekeken werd zei hij “We moeten toenadering zoeken.” Daardoor konden op dat moment voor het eerst Duitsers hun familieleden in het oosten en in het westen bezoeken. Door die bepaalde openheid kon de ander zien hoe het bij de ander was. Toen bleek het helemaal niet zo’n heilstaat in dat oosten te zijn. Wat je dus uiteindelijk bij de val van de Berlijnse muur zag was dat mensen echt met hun voeten gestemd hebben, waarom gingen ze weg? Omdat inderdaad het besef breed aanwezig was dat het helemaal geen communistische heilstaat was. Dus die hele verandering was nooit ontstaan geweest of mensen waren niet met hun voeten gaan lopen, letterlijk en figuurlijk, als ze niet geweten hadden dat het aan de andere kant veel mooier was en veel beter kon. Ik ben ervan overtuigd dat die muur niet gevallen was als Willy Brandt er niet geweest was.

Amy Reijgersberg: Hoe heeft u altijd werk en privé goed kunnen combineren?

Maxime Verhagen: [zucht]

Amy Reijgersberg: Een diepe zucht!

Maxime Verhagen: In de politiek is dat bijna niet te doen. Toen ik gekozen werd in het Europees Parlement was mijn vrouw huismoeder en onze twee oudste kinderen waren geboren, toen mijn dochter twee weken oud was vertrok ik naar Brussel. Dat is niet ideaal. Na vijf jaar ging ik naar de Tweede Kamer, toen kon ik mijn kinderen naar de school brengen maar 9 van de 10 keer niet, ik was nog steeds niet bij het avondeten aanwezig. Eigenlijk is de politiek niet op dat niveau te combineren. Wat dat betreft moet ik zeggen dat ik, zeker nu met de kleinkinderen, zie wat ik gemist heb.

Amy Reijgersberg: Zou je tot slot nog iets willen toevoegen aan dit gesprek?

Maxime Verhagen: Ik zou zeggen: kies voor een baan in de bouw, want dat is een hartstikke mooie sector waarbij je echt iets maakt, waarbij je resultaat ziet en tegelijkertijd ook nog tijd kunt hebben voor je gezin.

Amy Reijgersberg: Dan zou ik je tot slot nog willen vragen om de volgende zin af te maken. Wonen is…

Maxime Verhagen: Een grondrecht.

Amy Reijgersberg: Dankjewel voor dit leuke gesprek! We hadden volgens mij nog een uur kunnen doorgaan, maar wie weet komt er hier nog een vervolg op. Dankjewel voor dit leuke gesprek, ik mag je namens Lawood nog een bedankje aanbieden.

Maxime Verhagen: Graag gedaan en tot een volgende keer!

Leuk dat je luisterde naar de podcast Leaders in Wonen. Voordat we afsluiten wil ik graag de partners van deze podcast bedanken: NHG, Calcasa en Hyarchis. Vergeet je niet te abonneren bij Spotify of Apple, tot de volgende podcast!

Recente reacties